Glad kristalkopje

Klik op de afbeelding voor vergrote weergave met beschrijvende tekst

Glad kristalkopje (Didymium difforme)

Het Glad kristalkopje is een van de algemene soorten Didymium. Het vruchtlichaam is zittend en heeft een brede voet. Het peridium bestaat uit 2 losse lagen. De buitenste is glad en bestaat uit dicht op elkaar geperste kalkkristallen. De binnenste laag is vliezig, kleurloos tot lichtpurper en heeft vaak weerschijnkleuren.
Het peridium scheurt opent met een deksel langs een randstandige spleet. Er blijft een laag randje achter op de voet.
De capillitiumdraden zijn schaars aanwezig, stijf, dik, spaarzaam dichotoom vertakt, soms iets netvormig verbonden, lilabruin of kleurloos en vaak voorzien van kraalachtige zwellingen en soms ook van grote, blaasachtige, gekamerde zwellingen met kalk.
De sporen (11-14 mu) zijn in massa diepzwart, in doorvallend licht donker purperbruin en aan één kant lichter van kleur. Ze zijn dicht bezet met zeer fijne wratjes en 2 fijne, donkere lijnen langs de toekomstige kiemspleet. Bij droging vormen zich diepe plooien.
Het plasmodium is kleurloos of grijs. (Nannenga).

De vijf soorten slijmzwammen op hyacintbollen:
- Glad kristalkopje (D. difforme)
- Spitsstelig kristalkopje (D. bahiense). Deze beide soorten zijn vrij algemeen voorkomende soorten.
- Ringspoorkristalkopje (D. annulisporum). Deze is zeldzamer.
- D. macquariense
- D. squamulosum (Variabel kristalkopje
De soorten groeien door elkaar heen.


Glad kristalkopje Ringspoorkristalkopje
Vruchtlichaam vlakker dan D. annulisporum klein, 0.1-0.4 mm diam., sporocarp kort
Peridium lagen los verbonden lagen hecht verbonden
Peridium buitenste laag eischaalachtig, glad, dicht opeen samengeperste kalkkristallen glad, soms ook gerimpeld, kalkkristallen komvormig, maar ook losse, grote, glinsterende kristallen
Peridium binnenste laag vliezig, kleurloos of lichtpurper, met weerschijnkleuren, glanzend kleurloos
Peridium opent met randstandige spleet en deksel, zelden onregelmatig, laag randje blijft achter op zittende voet openscheurend aan de basis en als deksel afvallend of openbrekend in grote stukken
Columella ontbreekt ontbreekt, bodem met dun laagje witte kalkkristallen
Capillitiumdraden schaars, stijf, dik, spaarzaam vertakt, lilabruin of bijna kleurloos, vaak met kraalachtige zwelligen, soms ook blaasachtige zwellingen stijf, donkergekleurd, onderling verbonden, soms met verdikkingen, uitlopend in dunner wordende, doorzichtige, vaak dichotoom vertakte punten. De draden lopen min of meer evenwijdig van de basis naar de top. Met kristallijne kalk.
Sporen 11-14 mu, diepzwart in massa, donker purperbruin in doorvallend licht, aan 1 zijde lichter, bolvormig, met zeer fijne wratjes zeer dicht bezet en 2 fijne, donkere lijnen langs de kiemspleet 9-11 mu diam, zwart in massa, in doorvallend licht bruin, bolvormig of ovaal, bedekt met grote, donkere wratten, die onregelmatig verspreid staan en soms in richeltjes, vaak met hele of onderbroken donkere, equatoriale ring
Plasmodium kleurloos tot melkachtig witkleurloos
Kenmerken van het geslacht Kristalkopje  (Didymium) waartoe Glad kristalkopje behoort.

Didymium (Kristalkopje)

Vruchtlichamen zittend of gesteeld.
Peridium vliezig met een laag kalkkristallen of uit kalkkristallen samengestelde schubben of plaatjes. Soms vertoont de schaal slechts op het breukvlak een kristallijne structuur of de schaal is bestoven met losse kristallen.
Vaak is er een columella of een kalkafzetting aan de voet van het peridium (bij zittende soorten). Er kan ook een pseudocolumella zijn in de vorm van een dikke, basale peridiale plaat met kalk. *
De capillitiumdraden zijn vertakt, soms onderling verbonden, ze hebben soms ook kleine verdikkingen.
Sporen in massa donkerbruin.

Kristalkopjes worden veel gevonden op hyacintbollen die binnenshuis in bakjes tot bloei gebracht worden (Kijk op exoten, april 2019 NMV). Alle in Nederland voorkomende soorten werden gevonden.


Michel Poulin onderscheidt in zijn studie " Étude sur la terminologie des columelles de Myxomycètes " meerdere, kenmerkende steeluiteinden bij vooral Didymium.
Kort samengevat komt het op het volgende neer:

Columella bij Didymium
Echte columella - steel loopt door tot in het sporangium. Bij zittende sporangia is de steel geheel verborgen in het vruchtlichaam.
Basale columella - uitsteeksel van de steel aan de voet van de sporocyste. De vorm is variabel. De columella dringt niet door tot in het vruchtlichaam. Bij zittende sporangia is deze columella vaak gevuld met kalk. Bij sommige gesteelde sporangia is het soms lastig om te onderscheiden of het peridium de top van de steel gekromd bedekt (basale columella) of dat de steel doordringt tot in het vruchtlichaam (echte columella).
Didymium kent 2 speciale soorten basale columella.
Secundaire columella - uitsteeksel aan de steeltop gevormd door een opeenhoping van kalkkristallen, afkomstig van het peridium. Het uitsteeksel is gescheiden van het bovenste deel door een dun vliesje waar de draden van het capillitium aan bevestigd zijn. Als de steel kalkrijk is, is de secundaire columella niet te onderscheiden. Je zou van een pseudocolumella kunnen spreken.
Hypocolumella - bij sterk gekromde vruchtlichamen is de steel bedekt door het peridium dat aan de binnenzijde bekleed is met een laag kalkkristallen. Deze structuur lijkt op de bovengenoemde basale columella. Deze columella komt voor bij soorten met een schijfvormig vruchtlichaam dat rond de steeltop gebold is.

SPECIFICATIES - glad_kristalkopje
familieDidymiaceae (Didymiaceae)
info familieOrde Physarales
De familie omvat de volgende geslachten:
- Diderma
- Didymium
- Lepidoderma
- Mucilago
- Trabooksia
Vruchtlichamen in de vorm van aethalia, sporangia of plasmodiocarpen.
Vruchtlichamen kalkhoudend, kalk in de vorm van ronde, amorfe korreltjes of in de vorm van kristallen.
Capillitium zonder kalk, draadvormig, vertakt of onvertakt of tot een netwerk verbonden.
Sporenmassa donkerbruin.
naam glad_kristalkopje (Didymium difforme)
waar op rottend plantenafval, ook op (hyacint)bollen, zeer algemeen
-
kleur vruchtlichaam zittend op brede voet, laag, 0.1-0.3 mm hoog, wit of okerkleurig
-
sporen 11-14 mu, donker purperbruin in doorvallend licht, met zeer fijne wratjes en 2 fijne, donkere lijnen langs de kiemspleet